Geweld : deel 4
De zaak Ralph W.
Een doodgewone gemiddelde man. Met weinig ambitie. Bureau-
kraat. Lesgever in de zondag school. Totaal onopvallende huis-
vader met zelf een paar kinderen. Op een zonnige namiddag,
verkracht en dood hij een 14-jarig meisje. Hij begraaft haar in zijn
achtertuin. Hij gaat, samen met de goegemeenschap, op zoek
naar het verdwenen meisje. Niemand verdacht hem, zelfs zijn
eigen vrouw was bij zijn arrestatie totaal onthutst, vanwege het
feit dat zij al die tijd eigenlijk met een monster had samen ge-
leefd.
Bij zijn psychiatrische ondervraging, herhaalde de man continu :
” Ik ben niets, een niemand. ik voelde me al gans mijn leven zo.
Een persoon zonder identiteit gevoelens. Al van bij mijn leger-
dienst had ik een drang om aan te voelen, wat iemand doden zou
betekenen. “
Over zijn daden, de moord en de verkrachting sprak hij : ” Ik had
geen gevoelens, geen liefde, geen haat, ik voelde me leeg, geen
boosheid, geen wraak, misschien wat angst om gevonden te wor-
den.” . Zijn vraag was dan ook : ” Ben ik harteloos, als een steen ?
Iets wat niet leeft. Zijn verklaring was, dat hij nooit gevoelens had
omdat hij er ook nooit gekregen had. Hij werd als kind, en in zijn
jeugd, door zijn moeder vernederd, en vond geen weg om die
ontgoocheling te uiten.
Deze afwezigheid van gevoelens , is beschreven bij vele moorde-
naars over de hele wereld. De grote vraag die men hier kan stel-
len, zonder de daad goed te keuren, is de vraag in hoeverre deze
mensen ‘ziek’ zijn, en dus in hoeverre zij over een vrijheid beschik-
ken van handelen. Dit is trouwens voor ons een basisstelling voor
ons idee rond bestraffing, en de wijze hiervan.
De zaak Starkweather .
Amper 19 jaar oud, vermoordde hij in de staat Nebraska, 11 men-
sen. Hij noemde zichzelf : de afval man. Hij liet een autobiografie
over zijn leven schrijven, waarin hij onder meer als reactie op de
woorden van zijn eigen moeder zei : ” Wanneer mijn moeder ween-
de in het gerechtsgebouw, was ik reeds dood, of hetzelfde als de
dood.”. En dan had hij het niet over zijn terdoodveroordeling, maar
dat hij al lang dood was voor hij iemand anders vermoorde. ” De
mensen die ik vermoorde, hadden me langzaam vermoord, ik was
beter voor hen, ik deed het snel. “
Hij schreef ook : ” Ik weet niet wat leven wil zeggen .”
Hij voelde zich niet alleen geestelijk dood, maar wilde ook fysiek
dood zijn. Hij wilde de overstap maken van levend begraven, naar
“echt” begraven. Het is niet overdreven te stellen dat moordenaars
hun eigen leven en dat van anderen haten, en er zodoende de nei-
ging ontstaat er een einde aan te maken, meestal na uitwerking
van hun woede op anderen. Dit is een eigenschap van vele moor-
denaars over de hele wereld.
Opnieuw kunnen we ons de vraag stellen, naar de afwijking, de
ziekte. En dienen we als maatschappij niet veel meer te investeren
in preventie dan in veiligheid.
Is veiligheidsinvestering niet juist altijd te laat ? Het investeren in
opvolging van mensen ( verplicht, zoals bv. bepaalde inentingen ver-
plicht zijn ) en hen daadwerkelijk bij te sturen. Is het ontnemen van
het leven van een onschuldig slachtoffer niet juist dit dat de maat-
schappij ten allen prijze wil voorkomen ?